dinsdag 7 juni 2011

De ambtenarentaal van mijn vader.


Ik kom uit een echt ambtenarennest. Bijna alle mannen in de familie van mijn vader en moeder werkten bij het Rijk of de Gemeente en daar was mijn vader redelijk trots op.
Hij drong er regelmatig bij mijn broer op aan om ook een ambtenarenbaan te zoeken, want dan was je binnen: een vaste aanstelling, een geregelde upgrade van je salaris op basis van dienstjaren en een pensioenregeling waar anderen van kwijlden.

Mijn vader was een kei in het vertellen. Over zijn jeugd in Indië, over geesten en spoken en heel soms over de oorlog. Als hij op zijn praatstoel zat, lachte ik me rot om zijn kwajongensstreken en rilde bij zijn verhalen over de genderuwo onder de waringinboom.

http://lagodaxnian.wordpress.com/
 Maar als hij iets moest schrijven, kwam zijn tweede ‘ik’ naar boven en werd hij een doorgewinterde ambtenaar. Hij verwachtte van ons dat we ons ‘foutloos en formeel in woord en geschrift’ konden uitdrukken. Zelf deed hij het ook foutloos en formeel, maar wanneer mijn vader een warme wens op een felicitatiekaart schreef, dacht de ontvanger al snel dat hij een bevel tot goede gezondheid en een lang leven had gekregen. Mijn vader ergerde zich mateloos aan spellingsfouten in de krant en zat ze dan met een vulpotlood met rode stift te verbeteren. Die rode potloodstiften waren moeilijk te krijgen, maar hij wist ergens een adresje, waar ze die speciaal voor hem in voorraad hadden. Had je voor je Nederlandse proefwerk lager dan een 7 gescoord, werd daar een beetje teleurgesteld op gereageerd. Godzijdank heb ik het goedgemaakt door met een 8 voor Nederlands te slagen.

Ik zal nooit vergeten dat ik een sollicitatiebrief ging schrijven voor een baan bij het arrondissement Arnhem van de Rijkswaterstaat. Mijn vader, helemaal opgetogen bij het vooruitzicht dat zijn dochter tot de Clan zou toetreden, bood me aan te helpen met het opstellen van de brief. Zijn openingszin heeft diepe indruk op me gemaakt en zal me mijn hele leven bijblijven. Het ging als volgt:
‘Naar aanleiding van de door u geplaatste vacature in de Arnhemse Courant, d.d. .... , zij het mij vergund hierop te mogen reflecteren.” De rest van de brief werd gevuld met onbegrijpelijke onzinnen, waarvan Hoogachtend het enige begrijpelijke woord was. In die tijd moest je een sollicitatiebrief nog met vulpen met de hand schrijven en ik kan me herinneren dat ik heel wat vellen papier heb gebruikt voordat de brief door mijn vaders  strenge controle kwam. De zinnen, of beter codes, die ik braaf zat over te pennen, zeiden me niks en konden ook goed een tekst uit het Swahili zijn. Het gekke is, dat ik vrijwel meteen werd uitgenodigd om op gesprek te komen. En tijdens het gesprek werd het al snel duidelijk dat ik die baan zou krijgen. Hadden die rijkswaterstaters zich niet afgevraagd hoe iemand van nog geen twintig zo’n brief kon produceren?

Een paar jaar later ging mijn schoonzusje, aangestoken door mijn verhalen over mijn relaxte baan en volledig ontbreken van werkdruk, ook bij de Rijkswaterstaat solliciteren, maar dan bij de Directie Gelderland. Zelfde gebouw, andere verdieping en een wereld van verschil in  hiërarchie. Gelukkig had ik een carbon kopie bewaard - ja, ja, een echte cc - en ook zij ging als een menselijk kopieerapparaat aan de slag. Ik had haar al wel gewaarschuwd om bij het overschrijven niet te veel na te denken, waardoor de brief in één keer op papier stond. En je raadt het al: ook zij werd snel voor een gesprek uitgenodigd en meteen aangenomen. 

De afgelopen jaren is er veel geklaagd over de onleesbaarheid van ambtelijke brieven, maar ik vind dat er toch heel wat veranderd is. Het kan altijd beter, de communicatie van de overheid, maar had je vroeger een bevriende ambtenaar nodig om de brief voor je te vertalen, tegenwoordig hoef je je hem maar een keer of vijf  te lezen om de strekking te begrijpen.

Om op mijn vader terug te komen, achteraf gezien snap ik wel waarom hij er zo fanatiek op toezag dat zijn kinderen het Nederlands beter moesten beheersen dan de autochtone Nederlander. Het was een kwestie van eer om in het koloniale Indië niet onder te doen voor de zogenaamde volbloed Nederlander. Sterker, je moest als Indisch-Nederlander veel beter zijn op vrijwel elk gebied. Bescheiden lijken maar toch superieur zijn. Een latente concurrentiestrijd die je doorgeeft aan je nazaten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten