dinsdag 5 november 2013

Het leven van Fred Couzijn - een Indische Nederlander in hart en nieren.

"Als je nog vragen over vroeger hebt, moet je ze hem nú stellen," had Manlief begin 2005 gezegd. "Je vader is nog steeds goed bij de pinken en je weet hoe graag hij over vroeger praat. Straks is het misschien te laat."

De daaropvolgende zondag zitten we bij mijn vader in Arnhem. Hij is overduidelijk blij met mijn interesse voor zijn verleden. Hij heeft altijd verhalen over vroeger verteld, maar dat waren meer snapshots over zijn kwajongensstreken, zijn studietijd in Jogyakarta, het spelen in een band om zijn studie te kunnen betalen en af en toe gaf hij voorbeelden over de ongelijke behandeling door zijn ouders, mijn opa Karel Gaston en oma Josephine Sophiane.


Gaston en Josephine
Hun eerste kind was een zoon en daarmee stamhouder van die tak van de familie. De ouders wensten dat hun tweede kind een dochter zou zijn, maar kregen in plaats daarvan wéér een zoon, mijn vader, die van jongs af aan al aan zware bronchitis leed en geregeld astma-aanvallen had. Toen vrij snel daarop het derde kind kwam, dit keer de gehoopte dochter, begon mijn vader te merken, dat kinderen uit één gezin qua (voor)rechten niet altijd over dezelfde kam geschoren werden. 
Maar voor díe verhalen ben ik niet naar Arnhem gekomen. Ik ben nu op zoek naar de chronologische volgorde van zijn leven, vanaf de bruiloft van mijn ouders in 1940 tot aan mijn vaders terugkeer uit Nieuw Guinea waar naartoe hij zich in 1960 vrijwillig had laten uitzenden.



Mijn ouders, Fred Couzijn en Phebe Muller, trouwen op 3 juli 1940, na een korte verloving van drie maanden. Ze hebben elkaar tijdens een jamboree van de padvinderij — zoals de club toen nog heette — ontmoet. Fred was hopman en Phebe akela. 

De familie van Phebe is eigenlijk een beetje verbaasd over deze match, want Fred en Phebe hebben een totaal verschillend wereldbeeld. Bovendien heeft Phebe een vriend, weliswaar geen vaste, maar die heimelijk als potentiële huwelijkskandidaat wordt beschouwd. 


De ouders van Phebe zijn meer gericht op Nederland en de Nederlanders. Misschien ligt dat aan het beroep van Phebe's vader, die kantoorhoofd van Comptabiliteit van het Dep. van Financiën is, een functie die hem veel aanzien geeft. In ieder geval wordt er in huize Muller alleen Nederlands gesproken en worden vriendschappen met 'inlanders' ontraden. 


Vlnr: Phebe - haar moeder - jongste zus Agaath
Phebe leidt een beschermd maar vooral bevoorrecht leven want een deel van haar opleiding tot lerares naaldvakken kan ze in Den Haag, tijdens een verlof naar Nederland in 1934, afronden. Gelukkig heeft ook Fred een goede opleiding — Oosterse Letterkunde en 1e gedeelte Notariaat — en een overheidsbaan als corrector bij de Landsdrukkerij, dus eigenlijk kan het bruidspaar niets in de weg worden gelegd.

Het prille geluk van Fred en Phebe wordt bekroond met de geboorte van een zoon, Alphons, op 16 april 1941. Maar het onbezorgde geluk is niet van lange duur. Daags nadat de Japanners Pearl Harbour hebben aangevallen, verklaart Nederland de oorlog aan Japan en breekt er een onzekere tijd aan. Na de capitulatie van Nederlands-Indië in 1942, worden veel Indische Nederlanders door de Japanners uit hun functie ontslagen en zit het gezin zonder inkomsten. De ouders van Phebe springen bij en gezamenlijk weten ze het hoofd boven water te houden.



Gelukkig krijgt Fred — na een jaar zonder inkomsten — via Dee, één van zijn jongere zusters, een baan aangeboden in Ceribon. Hij wordt er autocontroleur bij de Staats Spoorwegen. Doordat Fred in zijn kinderjaren en tijdens zijn studie wél inlandse en Chinese vrienden had en bovendien vloeiend Maleis, Javaans en Soendanees spreekt, is het gezin de bezetting door de Japanners heelhuids doorgekomen. Wél is er de voortdurende angst voor razzia's en de vernederingen door Japanners en Indonesiërs. Maar het ergste, de bersiaptijd, moet nog komen.

Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 wordt het gezin op last van de Republik Indonesia geïnterneerd. Vrouwen en kinderen, dus ook Phebe en Alphons, zitten in Hotel Ceribon, de mannen in de plaatselijke gevangenis. Van oktober 1945 tot en met april 1946 verblijven ze in Ceribon. Hoewel de internering zwaar is door een tekort aan voedsel, medicijnen en hygiëne, zijn zij daar beter beschermd tegen de pemuda's dan toen ze nog op vrije voeten waren, waar ze 's avonds met geblindeerde ramen en deuren in het donker zaten en zich doodstil hielden in de hoop dat de fanatiek schreeuwende, moordzuchtige en met speren bewapende groepen jongeren het alleen bij bonken op deuren en ramen zouden houden. Ze hebben geluk gehad dat de pemuda's niet zijn binnengedrongen om de boel te plunderen. Fred en Phebe proberen in het dagelijkse leven onzichtbaar te zijn.

Op 26 april 1946 worden Fred, Phebe en hun zoontje Alphons door het Rode Kruis naar Batavia geëvacueerd, waar ze in een gezinskamp terechtkomen. Gelukkig hoeven ze daar niet lang te blijven Door toedoen van Phebe's ouders,  die in een groot huis aan de Padelarangweg wonen, kunnen ze in de tot  paviljoen verbouwde garage wonen. Fred gaat bij het Rode Kruis werken als medewerker personeelszaken en regelt de opvang van de mensen die druppelsgewijs uit de interneringskampen naar Batavia komen. Wanneer die functie zichzelf min of meer opheft, wordt hij Commies-Redacteur bij het Departement van Economische Zaken. Het gezin heeft weer een stabiel inkomen. De talenknobbel van Fred zorgt ervoor dat hij een baan als Hoofdtranslateur Indonesische Talen bij de interceptiedienst van de NEFIS (Netherlands Forces Investigation Service) krijgt en tewerkgesteld wordt bij het hoofdkwartier van de centrale militaire inlichtingendienst. 

Maar de situatie in Indonesië verslechtert met de dag. Sukarno had in 1945 al de Republik Indonesia uitgeroepen en wilde zo spoedig mogelijk alle Nederlandse burgers en militairen het land uit hebben, terwijl Nederland in de veronderstelling verkeerde dat het koloniale leven en bestuur zich na de oorlog weer zouden herstellen en alles bij het oude zou blijven. De Nederlanders en Indische Nederlanders krijgen de keuze: óf naar Nederland vertrekken, óf in Indonesië blijven, maar dan ook Indonesisch staatsburger worden. De keuze is niet moeilijk. Op 26 december 1949, de dag voordat de soevereiniteitsoverdracht door Nederland plaatsvindt, gaan Fred, Phebe en Alphons aan boord van de Van Oudshoorn met bestemming Biak.


De tijd op Nieuw Guinea, eerst op Biak, later in Hollandia, ervaren Fred en Phebe als de gelukkigste en meest zorgeloze tijd van hun huwelijk. Fred heeft een leidinggevende baan als Chef de Bureau en heeft een goed inkomen. Het geld kan echter niet uitgegeven worden omdat er maar één winkel in Hollandia is, die alleen het hoognodige verkoopt. De luxe artikelen worden per brief besteld bij de ouders van Phebe, die al veel eerder naar Nederland zijn gegaan en inmiddels in Zwolle wonen. De bestelde artikelen doen er zes weken over voordat ze bij Fred en Phebe aankomen. Fred heeft weer een bandje en speelt op allerlei feesten. Bovendien is hij een fervent fotograaf en filmer. In zijn vrije tijd gaat hij zeevissen met Alphons en Jacob, hun Papoease hulp. Er heerst emotionele rust en er kan nu serieus aan gezinsuitbreiding gedacht worden. 

Op 14 december 1952 krijgen ze een dochter, die de roepnaam Fieneke krijgt. Er heerst vreugde bij Fred en Phebe want de 'rijkelui's wens', een zoon en dochter, is in vervulling gegaan. 


Op het strand van Base G
Broer Alphons echter, die op een broertje had gehoopt en al zijn speelgoed had gepoetst en opgeknapt, is zwaar teleurgesteld wanneer zijn vader hem midden in de nacht wakker maakt om het nieuws te vertellen. Hij draait zich om en gaat verder slapen.

Aan deze voorspoedige tijd komt een einde wanneer Fred met zijn gezin naar Nederland wordt overgeplaatst omdat het koloniaal bestuur, dat op Nieuw Guinea nog steeds zeggenschap heeft, besloten heeft om de KL daar op te heffen en in handen van de Koninklijke Marine te stellen. Op 15 maart 1955 gaan ze aan bord van de Sibajak en zetten op de verjaardag van Alphons voet aan wal in Rotterdam. Alphons is al een jaar eerder voor zijn middelbare schoolopleiding aan de HBS naar Phebe's ouders in Nederland gestuurd. 

Fred, Phebe en Fieneke zitten na aankomst in Nederland anderhalve maand in een pension in Epe. Veel Indische Nederlanders hebben hun bezittingen moeten achterlaten en zijn op een lening van de staat aangewezen om de kosten van hun verblijf in pensions te vergoeden of om de hen toegewezen huizen te kunnen meubileren. In sommige gevallen kwam het voor dat ze 60% van hun spaargeld aan de Nederlandse staat moesten afstaan. Fred gaat er prat op dat hij helemaal geen gebruik van een lening hoeft te maken, maar het is wel afzien.  


Achteraf bekeken heeft de Nederlandse staat de repatrianten een flinke loer gedraaid. Veel mensen die zo'n lening hadden afgesloten, moesten ter afbetaling maandelijks vaak tot 60% van hun inkomen afstaan! Er werd ook geen goede administratie van de betalingen bijgehouden zodat ze nooit inzicht hadden over in hoeverre de schuld was afgelost en zo kon het voorkomen dat een gezin soms wel dertig jaar aan het betalen was, terwijl het leningsbedrag al jaren afgelost was. 


Fred wordt overgeplaatst naar Woonoord Schattenberg, het voormalig Kamp Westerbork waar hij, zwaar teruggesteld in rang en salaris, aan het werk gaat. 
Hij vertrok uit Nieuw Guinea als Hoofdcommies met een salaris van fl 850,-- en krijgt in Nederland de rang van administratief ambtenaar C 2e klasse met een salaris van fl 290,--. Vreemd genoeg zijn ook de diploma's die hij in Indië behaald had — notabene afgenomen door officiële Nederlandse instanties — nu niets meer waard Het ergste vindt hij dat er op hem wordt neergekeken. Sommige opdrachten die hij in de vorm van een verzoek geeft, worden door zijn medewerkers gesaboteerd of soms niet uitgevoerd. Een keer gaat de weigering zelfs gepaard met het antwoord "Ik neem geen opdrachten van bruintjes aan." 


Schattenberg
De tijd in Schattenberg knaagt aan zijn zelfvertrouwen, vooral wanneer hij de zondebok wordt van frauduleuze handelingen van een van zijn meerderen. De kwestie loopt zo hoog op, dat hij voor ondervraging op het Ministerie van Defensie in Den Haag wordt ontboden waar zijn boekhouding tot op de cent wordt gecontroleerd. Na een zenuwslopende tijd komt de waarheid aan het licht en wordt Fred voor zijn integere gedrag bevorderd. De fraudeur schijnt later zelfmoord te hebben gepleegd.

Fred doet vanaf zijn aankomst in Nederland verwoede pogingen om naar Nieuw Guinea uitgezonden te worden. Keer op keer dient hij verzoeken in. In 1959 wordt zijn verzoek eindelijk ingewilligd. "Alles goed en wel," zegt Phebe wanneer ze het nieuws hoort, "maar dan wil ik niet in Schattenberg blijven!" en daarom verhuist het gezin eind 1959 naar Assen.

Het huis dat ze huren is van binnen in slechte staat en de huiseigenaar wil er niets aan doen omdat hij toch van plan is het huis te verkopen. Het zal aan de goodwill van de nieuwe eigenaar worden overgelaten of het huis wordt opgeknapt. Voordat Fred vertrekt komt er eerst nog telefoon en TV in huis om het Phebe tijdens Freds afwezigheid zo comfortabel mogelijk te maken. 
In oktober 1960 vertrekt hij voor anderhalf jaar naar Hollandia, nu niet met een boot maar met een vliegtuig, waarmee je toch nog vier dagen onderweg bent.

De tijd dat Fred voor de tweede keer op Nieuw Guinea zit, bij de staf van de Genie, zorgt ervoor dat het gezin zich aan een uitzichtloze en oneerlijke situatie kan  ontworstelen. Als Fred in Nederland was gebleven, zou hij nooit de verdiende bevorderingen hebben gekregen en zou er altijd weer een excuus zijn gevonden om hem met een kluitje in het riet te sturen. De tropentoeslag die hij ontvangt, wordt secuur gespaard met het doel om bij terugkeer een huis te kopen.


De staf van de Genie op Nieuw Guinea 
De Dienst Welzijnszorg zit intussen ook niet stil. Zij regelen dat Phebe, Alphons en Fieneke omstreeks de kerstdagen vervoer naar Amersfoort krijgen om Een groet van overzee op te nemen, een grammofoonplaatje waarop familie een kerstboodschap heeft ingesproken. Als afsluiting van zo'n opnamedag wordt het gezin onthaald op snert met rookworst. 

Kort nadat Fred eind maart 1962 op Schiphol landt, krijgt hij bericht dat hij naar Arnhem wordt overgeplaatst, waar hij Hoofd van de sectie materieelbeheer en brandveiligheid wordt. De eerste paar weken reist hij dagelijks op en neer van Assen naar Arnhem, maar omdat de reis te vermoeiend is, besluit hij om in Arnhem in de kost te gaan. Na een scheiding van anderhalf jaar wordt hij nu een weekendechtgenoot. Via het Bouwfonds kopen Fred en Phebe een huis aan de Brekelenkampstraat in Arnhem, maar het zal nog wel 18 maanden duren voordat ze erin kunnen trekken. Gelukkig vindt Fred een tussenoplossing: een huurmaisonnette aan de Slaakweg. 

Wanneer het huis aan de Brekelenkampstraat wordt opgeleverd en Fred, Phebe en Fieneke zich hebben gesetteld, komt ook de loopbaan van Fred in rustiger vaarwater. 
Het gaat wel niet altijd over rozen, maar het is niet meer zo unfair als wat hij eerder heeft meegemaakt.
Zijn hobby is nog altijd fotograferen en filmen. Hij  verdient wat bij door horloges en klokken te repareren. Echt veel heeft het niet opgeleverd, want het ging hem ook om de ontspanning. 

In 1976, als Fred 62 is, gaat hij met pensioen en krijgt hij een afscheidsreceptie aangeboden. Het is een hele verandering. De strijd tegen het onrecht, zoals hij het noemde, valt weg. Maar Fred is nieuwsgierig en leergierig en begint al snel met edelsmeden en het bewerken van half-edelstenen.

De ene na de andere ring, armband of ketting komt uit zijn handen. Wanneer hij het kunstje beheerst, zoals hij het zelf zegt, gaat hij weer op zoek naar iets anders want hij wil 'bij' blijven en vooral niet achter de geraniums belanden.

In 1984 slaat het noodlot toe. Phebe overlijdt op de leeftijd van 68 jaar, net in een periode waarin ze elkaar 'herontdekt' hebben en wekelijks naar Giethoorn gaan waar een stacaravan op de wal staat en een gele speedboot in het water ligt. Fred gaat na haar overlijden niet bij de pakken neerzitten en gaat reizen: naar Indonesië, Californië en Florida. Al die tijd blijft hij aan de Brekelenkampstraat wonen en is doof voor suggesties om kleiner te wonen of naar een verzorgingshuis te gaan.

Fred Couzijn sterft op 16 augustus 2005, na een leven met veel tegenslagen maar met steeds genoeg veerkracht om er weer bovenop te komen.

Fred Couzijn 1914 - 2005



Dit is een eerbetoon aan mijn vader. Nadat ik de documentaire Buitenkampers van Hetty Naaijkens-Retel Helmrich had gezien, móest ik dit verhaal schrijven omdat de adrenaline door mijn lijf schoot en het teveel ervan via mijn ogen eruit vloeide. 

Het verhaal is gebaseerd op het interview met mijn vader, maar vooral op de documenten die ik na zijn overlijden in bezit heb gekregen. Mijn vader heeft nauwgezet zijn studies, diploma's, loopbaan en inkomsten, compleet met data, op schrift gesteld. Bovendien heb ik een afschrift van zijn verzoek om vervroegd met pensioen te mogen. Hij geeft daarin voorbeelden van discriminatie die hij ondervonden heeft.

Ik heb ooit aan een klas Cultural Diversity-studenten gevraagd wat zij over het leven van ouders weten en ik stond verbaasd over hoe weinig dat was. De ouders vertelden niet en de kinderen vroegen niet.

Door wat mijn vader me heeft verteld en de bevestiging daarvan in de documenten, kan ik alleen benadrukken hoe belangrijk het is om het verleden van je ouders te kennen. 






 











1 opmerking:

  1. Een mooi verhaal over een bewogen leven. Tegenslag en veerkracht gaan toch vaak samen.

    Het verhaal maakt ook nieuwsgierig naar waarom je het pas laat beginnen bij het huwelijk van je ouders. Een biografie bevat toch vaak ook enige informatie over de achtergrond van de betrokkene, diens jeugdjaren en zo.

    Bovendien: hoe reageerde de in Nederland woonachtige familie Couzijn op de terugkeer van je vader? Er schijnen in Nederland maar liefst drie takken Couzijn rond te lopen: een joodse in/om Amsterdam, een gereformeerde in Oost-Nederland, en een katholieke in Zuid-Holland. Tot welke tak behoorde je vader? En kreeg hij van hen geen steun in zijn eerste, moeilijke Nederlandse jaren?

    Met vriendelijke groet, een lid van de Zuid-Hollandse tak.

    BeantwoordenVerwijderen