woensdag 27 november 2013

Indonesiëreis 2013 - Pangandaran - deel 3

Terwijl ik samen met Oudste Dochter op het ene strand aan het shoppen ben, is het andere deel van ons reisgezelschap naar het strand aan de baai gelopen. Liesbeth vergezelt hen, niet alleen om de weg te wijzen maar ook omdat zij het niet over haar hart kan verkrijgen om een dag geen dienst te hebben. De afstand naar dit strand valt best mee, hooguit twee kilometer. Hier kan tenminste ook door de kleinzonen rustig gezwommen worden doordat de stroming niet zo sterk is. 

De plaatselijke bevolking stoot elkaar al grinnikend aan maar houdt gepaste afstand wanneer het gezelschap zich op het strand installeert. Manlief en de Schoonzonen vallen erg op door hun lengte en postuur. Waarschijnlijk hebben deze bleke belandas in de ogen van de tengere Indonesiërs grote gelijkenis met op het strand geworpen walvissen, maar ook de kleinzonen trekken veel aandacht door hun jonge leeftijd. 
Met getrokken mobieltjes loopt de bevolking één voor één langs om een foto te maken. Ze vragen weliswaar eerst toestemming, maar het gaat gepaard met een hoop gegiebel en gegiechel. Jongste Dochter besluit wijselijk om maar niet in bikini te gaan zonnen. Iets verderop zijn een paar grotere jongens aan het voetballen en het is voor de kleinzonen de gewoonste zaak van de wereld om mee te doen. 


Strandvoetbal in Pangandaran is weer eens wat anders dan de competitie van hun voetbalclub. Nu Liesbeth ziet dat het gezelschap zich goed zonder haar weet te redden, besluit ze om de rest van de dag bij een vriendin door te brengen. 


www.picnic2Indonesia.blogspot.nl
Het plan om met quads naar de Green Canyon te rijden, is van de baan, want de quads die overal te huur worden aangeboden, zien er krakkemikkig en onbetrouwbaar uit. De kans is te groot dat ze op de heen- of terugweg het loodje leggen. De kleinzonen zijn aardig moe geworden van het potje voetbal. Ze zijn nog niet helemaal aan de hitte gewend en nu, na al dat heen en weer rennen onder de brandende zon, is er weinig animo om naar het hotel terug te lopen. "Dan nemen we toch gewoon een becak," oppert Manlief, die weet hoe leuk zo'n ritje is, "en dan ga jij onderhandelen," zegt hij tegen Jongste Dochter. Terwijl het manvolk de becaks uitzoekt, begint Jongste Dochter in een mengelmoesje van bahasa Indonesia, Nederlands en Engels te onderhandelen. Jongste Dochter kennende, zal ze een goede prijs hebben afgesproken. Níet een goede prijs voor haarzelf, maar wél voor de rijders. Je geniet toch meer van zo'n rit in een becak wanneer je weet dat niemand het vel over de oren is getrokken?


's Middags zitten we, nu met z'n allen, weer op het strand. De strandtent waar we neerstrijken, kan volgens het menu allerlei lekkere hapjes serveren maar helaas zijn onze bestellingen net uitverkocht of niet in voorraad. We zitten moe en loom belevenissen uit te wisselen, terwijl de kleinzonen beurtelings hun kriebelende vangsten komen tonen. "Ayo, you want massage?" horen we plotseling achter ons. Heel stilletjes is een tukang pidjet bij onze tafel komen staan. Ze ziet er vriendelijk uit en lacht me breed toe. "Ibu orang Indonesia?" vraagt ze me. Ik kijk vriendelijk terug. "Tidak, saya orang belanda gado-gado." De toon is gezet. Er stroomt iets door onze aderen dat ons verbindt. "Voor jou pidjet, massage ja, ik reken 50.000 rupiah voor half uur." Ik ben een beetje terughoudend want ik hou niet zo van publieke massages die ik al eens eerder op het strand van Bali heb gezien. Ze ziet mijn aarzeling en neemt me mee naar een klein podium dat achter een haag verscholen zit. Het lijkt me een vrij discreet plekje en ik stem toe. Op twee personen na willen de anderen zich ook laten behandelen. 


Ik lig zonder handdoek op de gevlochten mat en weet dat ik straks nog heel lang het patroon ervan op mijn buik zal dragen. Net wanneer ik denk dat het echte werk gaat beginnen, zegt ze "Al klaar." Hoezo, al klaar? Ik lig er net! "Ben je nú al terug?" vragen de anderen, "dat was hooguit 10 minuten, hoor." Bij de volgende die aan de beurt is, houden we de tijd in gaten. Inderdaad, hooguit 10 minuten. Wanneer Schoonzoon 1 aan de beurt is, kijkt Oudste Dochter demonstratief op haar horloge. De masseuse voelt wel dat ze het niet te bont moet maken, want ook in Indonesië geldt de regel dat je levert wat je voor de prijs hebt afgesproken. Schoonzoon 1 komt dan ook volgens afspraak na 30 minuten terug. No hard feelings!


Het is onze laatste avond in Pangandaran. Met de gezellige warung van gisteravond in gedachten, gaan we op zoek naar het visrestaurant aan de haven. Schoonzoon 2 had deze tent tijdens de wandeling naar de baai al uit zijn ooghoeken gezien en is vast van plan om daar zijn geld uit te geven. De vis is er supervers. Overdag leek het restaurant makkelijk te vinden, maar nu lopen we weer kriskras door het stadje heen. Het is moeilijk om goede aanknopingspunten te vinden. De weg vragen heeft weinig zin, want we worden met wat vage zwaaien in alle richtingen gestuurd. Wanneer we eindelijk zijn aangekomen, merken we dat we aan de late kant zijn. Het hele restaurant zit al stampvol met etende en zwetende mensen. De verstandigsten hebben buiten een plaatsje weten te bemachtigen waar nog een koel briesje te bespeuren is. Er staat al een flinke rij voor het 'aanwijsbuffet', de plaats waar je de vis uitkiest en de manier waarop het bereid moet worden. De keuze aan groenten is beperkt, maar er is wel volop kangkung, een soort waterspinazie, te krijgen. We laten de keuze aan de Schoonzonen over. 


In het restaurant is geen plek onbenut gelaten. De tafels staan in eetzaalopstelling: lange tafels met daartussen smalle gangen waar de bediening met grote trolleys de bestelling bij de tafels brengt. De temperatuur is er niet te harden; eigenlijk is het er veel te warm om lekker te kunnen eten. Mijn waaier maakt overuren. Ik voel me helemaal niet op mijn gemak maar ik wil niet dat dit de maaltijd van de anderen zal bederven. Om mezelf af te leiden ga ik om me heen kijken. Ik ben blij dat het een gewoon familierestaurant is. Geen opgeklopte lucht met livreiers die om de haverklap vragen of alles naar wens is. Of waar een groot bord met een piepklein hapje met veel blabla wordt opgediend. Hier zitten de gasten gezellig met elkaar te kletsen. Sommigen eten alles met de hand, anderen gebruiken bestek. Het doet er niet toe.

Wanneer we een paar uur later op ons dooie gemak naar het hotel teruglopen, krijg ik een moment waarop verleden en heden naadloos ineen passen. Mijn Indische achtergrond met de gewoontes, verhalen en ideeën van ouders, ooms en tantes krijgt meer betekenis en diepgang. De eerste generatie Indische Nederlanders was volledig geïntegreerd en 'aangepast' maar hield wel een sluimerend gevoel van heimwee. Ik voel ook een soort heimwee hoewel ik van jongs af aan in Nederland ben opgegroeid en alle ins-and-outs en gewoontes ken, maar hier in Pangandaran realiseer ik me dat het Indische gen toch dieper geworteld is dan ik dacht.












zondag 17 november 2013

Indonesiëreis 2013 - Pangandaran - deel 2

Pangandaran is een verademing na Jakarta en Bandung. De gemoedelijkheid straalt me tegemoet. "Volgens de brochure zit er een mooi zwembad bij het hotel, dus als we ingecheckt zijn, mogen jullie meteen zwemmen," zegt Jongste Dochter tegen de kinderen. De kleinzonen beginnen al ongeduldig te worden, maar ze moeten toch even wachten want het is behoorlijk druk op straat. Langzaam zoekt de bus zijn weg tussen de becaks, auto's en voetgangers. 
"Hier is het," roept Liesbeth monter. Ik kijk verwachtingsvol uit het raam — zoals bij elk hotel dat we aandoen — maar zie eigenlijk alleen veel bouwactiviteiten.  


Er hangt wel een grote banner met het opschrift Soft Opening Discount. Bij nadere inspectie blijkt dat er ook geen zwembad of restaurant is. Beide faciliteiten zijn wel handig wanneer je met kinderen reist. Bovendien hebben we steeds hotels met zwembad gereserveerd. Dit is het moment dat de overlegmachine in werking treedt. Eerst met elkaar, dan met de hotelmanager, waarop weer overleg tussen hem en Liesbeth volgt. "Jullie kunnen toch ook in zee zwemmen," probeert Liesbeth te bemiddelen. "Het is niet zover, op loopafstand." Helaas is dat strand te gevaarlijk vanwege de sterke onderstroom. Het veilige strand ligt in een baai, niet op loop- maar wel op becak-afstand, maar we zijn te moe om een ander hotel te zoeken en besluiten om in dit hotel te blijven. Volgens ons reisschema blijven we twee nachten in Pangandaran. We moeten met z'n allen even bijtanken, even een dagje zonder 'verplichtingen' en daarom krijgen Liesbeth, Onnie en Damus morgen een vrije dag.  


Die avond komt een echte tropische regenbui neerplenzen. Het is tot nu toe de eerste die ik meemaak. Het komt met bakken uit de lucht. De kikkers die zich de hele dag gedeisd hebben gehouden, komen — al dan niet vrijwillig, want de stroom in de goten is sterk — tevoorschijn en hoppen vrolijk over het grasveld. Het regent zo hard dat zelfs de verkopers met hun mobiele warungs een goed heenkomen zoeken, al blijven ze wel spiedend om zich heen kijken om geen klandizie te missen. Bij Jongste Dochter, die met haar gezin twee kamers met veranda op de begane grond aan de voorkant van het hotel heeft gekregen, staan wat verkopers en taxichauffeurs te schuilen. Een van de verkopers is een stoffen armbandje aan het bewerken. De naam van een van de kleinzonen wordt heel secuur op het bandje geborduurd, terwijl Jongste Dochter in de tussentijd een aanbeveling voor hem schrijft. Niks LinkedIn hier in Pangandaran, maar gewoon een vel papier met daarop een handgeschreven aanbeveling, die door de verkoper heel behoedzaam is een plastic mapje wordt geschoven. En ineens krijg ik het Indonesiëgevoel! Wat het is, weet ik niet, maar ik begrijp precies wat er met Selamat Datang wordt bedoeld!

"Waar gaan we vanavond eten?" vraagt Schoonzoon 1 die zich handenwrijvend bij ons voegt. "Zullen we 's eten waar de plaatselijke bevolking ook eet?" oppert Schoonzoon 2, "En op de terugweg ook nog even langs een supermarkt want we raken door de Bintangs heen." Goed idee, maar het is nog niet zo eenvoudig om zo'n restaurantje te vinden. En al helemaal niet om droge voeten te houden na zo'n regenbui. Overal liggen grote plassen, die soms net zo breed zijn als de weg en waarvan je niet weet hoe diep ze gaan. Een nieuwsgierige kleinzoon die dat wel eens wil meten, wordt met een ruk op het droge gehouden. We moeten nu echt snel iets vinden, want we hebben Pangandaran al van oost naar west en via zuid en noord doorkruist en het knorren van mijn maag komt inmiddels boven het geluid van het verkeer uit. "Hier gaan we eten," zegt Schoonzoon 2 gedecideerd. 


We staan voor een houten gebouwtje. Binnen zien we een paar jonge mensen achter de toonbank staan die ons verwachtingsvol aankijken. Ik check even snel mijn preventieve inentingen en besluit dat we hier wel veilig kunnen eten. Het is hetzelfde soort restaurant als van de lunch. Op de tafels staan bakjes met bestek en stopflessen met allerlei soorten kroepoek. De menukaart is niet uitgebreid, maar als je bami goreng of nasi goreng bestelt, is het altijd goed. Er is wel keuze in bereidingswijze, maar ik hou het simpel. De geuren die even later in de ruimte opstijgen laten iedereen watertanden en al gauw zitten we achter een dampend bord. De jongelui achter de toonbank houden ons goed in de gaten. Niet wantrouwig, maar omdat ze willen weten wat we van de maaltijd vinden. Als we hen bij het afrekenen een flinke fooi geven en hen complimenteren voor het heerlijke eten, breken er brede grijnzen door. "Take pictures, please?" Ze willen graag met ons op de foto, maar we weten te regelen dat ze met de kleinzonen vereeuwigd worden. Op de terugweg geven we er niet meer om of we in plassen stappen. Men wordt wat makkelijker na een maaltijd.

De volgende ochtend, na een ontbijt aan de rand van de bouwput, besluiten we de groep te splitsen. Oudste Dochter en ik gaan shoppen, de rest gaat naar het strand en misschien nog een quad huren om naar de Green Canyon te gaan.


Het leuke van shoppen in Indonesië is het contact met de verkopers. Daarvoor moet je niet in de echte winkels zijn, maar bij de venters en in de stalletjes op straat. Je moet wel kunnen afdingen — dat wordt van je verwacht — maar ik ben nu eenmaal geen harde onderhandelaar. Ik gun hen het idee dat ze mij te slim af zijn geweest. Wanneer ik in Nederland IDR 80.000 (EURO 8,-) voor een sarong moet betalen, hoor je mij niet mopperen, dus waarom zou ik dat wél in Indonesië doen? Gelukkig denkt Oudste Dochter daar ook zo over en na het kopen van sarongs, tassen, slippers en allerlei andere dingen die we niet echt nodig hebben, is het tijd voor een drankje. 



Naast elkaar op een bankje voor een strandtent, uitkijkend over de zee, geen luide toeristen, de lokale bevolking voorbij zien komen, venters afwimpelen, de kattenmoeder met haar kitten bewonderen en je helemaal op je gemak voelen. 

Dit is vandaag mijn hemel op aarde. 







  




dinsdag 5 november 2013

Het leven van Fred Couzijn - een Indische Nederlander in hart en nieren.

"Als je nog vragen over vroeger hebt, moet je ze hem nú stellen," had Manlief begin 2005 gezegd. "Je vader is nog steeds goed bij de pinken en je weet hoe graag hij over vroeger praat. Straks is het misschien te laat."

De daaropvolgende zondag zitten we bij mijn vader in Arnhem. Hij is overduidelijk blij met mijn interesse voor zijn verleden. Hij heeft altijd verhalen over vroeger verteld, maar dat waren meer snapshots over zijn kwajongensstreken, zijn studietijd in Jogyakarta, het spelen in een band om zijn studie te kunnen betalen en af en toe gaf hij voorbeelden over de ongelijke behandeling door zijn ouders, mijn opa Karel Gaston en oma Josephine Sophiane.


Gaston en Josephine
Hun eerste kind was een zoon en daarmee stamhouder van die tak van de familie. De ouders wensten dat hun tweede kind een dochter zou zijn, maar kregen in plaats daarvan wéér een zoon, mijn vader, die van jongs af aan al aan zware bronchitis leed en geregeld astma-aanvallen had. Toen vrij snel daarop het derde kind kwam, dit keer de gehoopte dochter, begon mijn vader te merken, dat kinderen uit één gezin qua (voor)rechten niet altijd over dezelfde kam geschoren werden. 
Maar voor díe verhalen ben ik niet naar Arnhem gekomen. Ik ben nu op zoek naar de chronologische volgorde van zijn leven, vanaf de bruiloft van mijn ouders in 1940 tot aan mijn vaders terugkeer uit Nieuw Guinea waar naartoe hij zich in 1960 vrijwillig had laten uitzenden.



Mijn ouders, Fred Couzijn en Phebe Muller, trouwen op 3 juli 1940, na een korte verloving van drie maanden. Ze hebben elkaar tijdens een jamboree van de padvinderij — zoals de club toen nog heette — ontmoet. Fred was hopman en Phebe akela. 

De familie van Phebe is eigenlijk een beetje verbaasd over deze match, want Fred en Phebe hebben een totaal verschillend wereldbeeld. Bovendien heeft Phebe een vriend, weliswaar geen vaste, maar die heimelijk als potentiële huwelijkskandidaat wordt beschouwd. 


De ouders van Phebe zijn meer gericht op Nederland en de Nederlanders. Misschien ligt dat aan het beroep van Phebe's vader, die kantoorhoofd van Comptabiliteit van het Dep. van Financiën is, een functie die hem veel aanzien geeft. In ieder geval wordt er in huize Muller alleen Nederlands gesproken en worden vriendschappen met 'inlanders' ontraden. 


Vlnr: Phebe - haar moeder - jongste zus Agaath
Phebe leidt een beschermd maar vooral bevoorrecht leven want een deel van haar opleiding tot lerares naaldvakken kan ze in Den Haag, tijdens een verlof naar Nederland in 1934, afronden. Gelukkig heeft ook Fred een goede opleiding — Oosterse Letterkunde en 1e gedeelte Notariaat — en een overheidsbaan als corrector bij de Landsdrukkerij, dus eigenlijk kan het bruidspaar niets in de weg worden gelegd.

Het prille geluk van Fred en Phebe wordt bekroond met de geboorte van een zoon, Alphons, op 16 april 1941. Maar het onbezorgde geluk is niet van lange duur. Daags nadat de Japanners Pearl Harbour hebben aangevallen, verklaart Nederland de oorlog aan Japan en breekt er een onzekere tijd aan. Na de capitulatie van Nederlands-Indië in 1942, worden veel Indische Nederlanders door de Japanners uit hun functie ontslagen en zit het gezin zonder inkomsten. De ouders van Phebe springen bij en gezamenlijk weten ze het hoofd boven water te houden.



Gelukkig krijgt Fred — na een jaar zonder inkomsten — via Dee, één van zijn jongere zusters, een baan aangeboden in Ceribon. Hij wordt er autocontroleur bij de Staats Spoorwegen. Doordat Fred in zijn kinderjaren en tijdens zijn studie wél inlandse en Chinese vrienden had en bovendien vloeiend Maleis, Javaans en Soendanees spreekt, is het gezin de bezetting door de Japanners heelhuids doorgekomen. Wél is er de voortdurende angst voor razzia's en de vernederingen door Japanners en Indonesiërs. Maar het ergste, de bersiaptijd, moet nog komen.

Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 wordt het gezin op last van de Republik Indonesia geïnterneerd. Vrouwen en kinderen, dus ook Phebe en Alphons, zitten in Hotel Ceribon, de mannen in de plaatselijke gevangenis. Van oktober 1945 tot en met april 1946 verblijven ze in Ceribon. Hoewel de internering zwaar is door een tekort aan voedsel, medicijnen en hygiëne, zijn zij daar beter beschermd tegen de pemuda's dan toen ze nog op vrije voeten waren, waar ze 's avonds met geblindeerde ramen en deuren in het donker zaten en zich doodstil hielden in de hoop dat de fanatiek schreeuwende, moordzuchtige en met speren bewapende groepen jongeren het alleen bij bonken op deuren en ramen zouden houden. Ze hebben geluk gehad dat de pemuda's niet zijn binnengedrongen om de boel te plunderen. Fred en Phebe proberen in het dagelijkse leven onzichtbaar te zijn.

Op 26 april 1946 worden Fred, Phebe en hun zoontje Alphons door het Rode Kruis naar Batavia geëvacueerd, waar ze in een gezinskamp terechtkomen. Gelukkig hoeven ze daar niet lang te blijven Door toedoen van Phebe's ouders,  die in een groot huis aan de Padelarangweg wonen, kunnen ze in de tot  paviljoen verbouwde garage wonen. Fred gaat bij het Rode Kruis werken als medewerker personeelszaken en regelt de opvang van de mensen die druppelsgewijs uit de interneringskampen naar Batavia komen. Wanneer die functie zichzelf min of meer opheft, wordt hij Commies-Redacteur bij het Departement van Economische Zaken. Het gezin heeft weer een stabiel inkomen. De talenknobbel van Fred zorgt ervoor dat hij een baan als Hoofdtranslateur Indonesische Talen bij de interceptiedienst van de NEFIS (Netherlands Forces Investigation Service) krijgt en tewerkgesteld wordt bij het hoofdkwartier van de centrale militaire inlichtingendienst. 

Maar de situatie in Indonesië verslechtert met de dag. Sukarno had in 1945 al de Republik Indonesia uitgeroepen en wilde zo spoedig mogelijk alle Nederlandse burgers en militairen het land uit hebben, terwijl Nederland in de veronderstelling verkeerde dat het koloniale leven en bestuur zich na de oorlog weer zouden herstellen en alles bij het oude zou blijven. De Nederlanders en Indische Nederlanders krijgen de keuze: óf naar Nederland vertrekken, óf in Indonesië blijven, maar dan ook Indonesisch staatsburger worden. De keuze is niet moeilijk. Op 26 december 1949, de dag voordat de soevereiniteitsoverdracht door Nederland plaatsvindt, gaan Fred, Phebe en Alphons aan boord van de Van Oudshoorn met bestemming Biak.


De tijd op Nieuw Guinea, eerst op Biak, later in Hollandia, ervaren Fred en Phebe als de gelukkigste en meest zorgeloze tijd van hun huwelijk. Fred heeft een leidinggevende baan als Chef de Bureau en heeft een goed inkomen. Het geld kan echter niet uitgegeven worden omdat er maar één winkel in Hollandia is, die alleen het hoognodige verkoopt. De luxe artikelen worden per brief besteld bij de ouders van Phebe, die al veel eerder naar Nederland zijn gegaan en inmiddels in Zwolle wonen. De bestelde artikelen doen er zes weken over voordat ze bij Fred en Phebe aankomen. Fred heeft weer een bandje en speelt op allerlei feesten. Bovendien is hij een fervent fotograaf en filmer. In zijn vrije tijd gaat hij zeevissen met Alphons en Jacob, hun Papoease hulp. Er heerst emotionele rust en er kan nu serieus aan gezinsuitbreiding gedacht worden. 

Op 14 december 1952 krijgen ze een dochter, die de roepnaam Fieneke krijgt. Er heerst vreugde bij Fred en Phebe want de 'rijkelui's wens', een zoon en dochter, is in vervulling gegaan. 


Op het strand van Base G
Broer Alphons echter, die op een broertje had gehoopt en al zijn speelgoed had gepoetst en opgeknapt, is zwaar teleurgesteld wanneer zijn vader hem midden in de nacht wakker maakt om het nieuws te vertellen. Hij draait zich om en gaat verder slapen.

Aan deze voorspoedige tijd komt een einde wanneer Fred met zijn gezin naar Nederland wordt overgeplaatst omdat het koloniaal bestuur, dat op Nieuw Guinea nog steeds zeggenschap heeft, besloten heeft om de KL daar op te heffen en in handen van de Koninklijke Marine te stellen. Op 15 maart 1955 gaan ze aan bord van de Sibajak en zetten op de verjaardag van Alphons voet aan wal in Rotterdam. Alphons is al een jaar eerder voor zijn middelbare schoolopleiding aan de HBS naar Phebe's ouders in Nederland gestuurd. 

Fred, Phebe en Fieneke zitten na aankomst in Nederland anderhalve maand in een pension in Epe. Veel Indische Nederlanders hebben hun bezittingen moeten achterlaten en zijn op een lening van de staat aangewezen om de kosten van hun verblijf in pensions te vergoeden of om de hen toegewezen huizen te kunnen meubileren. In sommige gevallen kwam het voor dat ze 60% van hun spaargeld aan de Nederlandse staat moesten afstaan. Fred gaat er prat op dat hij helemaal geen gebruik van een lening hoeft te maken, maar het is wel afzien.  


Achteraf bekeken heeft de Nederlandse staat de repatrianten een flinke loer gedraaid. Veel mensen die zo'n lening hadden afgesloten, moesten ter afbetaling maandelijks vaak tot 60% van hun inkomen afstaan! Er werd ook geen goede administratie van de betalingen bijgehouden zodat ze nooit inzicht hadden over in hoeverre de schuld was afgelost en zo kon het voorkomen dat een gezin soms wel dertig jaar aan het betalen was, terwijl het leningsbedrag al jaren afgelost was. 


Fred wordt overgeplaatst naar Woonoord Schattenberg, het voormalig Kamp Westerbork waar hij, zwaar teruggesteld in rang en salaris, aan het werk gaat. 
Hij vertrok uit Nieuw Guinea als Hoofdcommies met een salaris van fl 850,-- en krijgt in Nederland de rang van administratief ambtenaar C 2e klasse met een salaris van fl 290,--. Vreemd genoeg zijn ook de diploma's die hij in Indië behaald had — notabene afgenomen door officiële Nederlandse instanties — nu niets meer waard Het ergste vindt hij dat er op hem wordt neergekeken. Sommige opdrachten die hij in de vorm van een verzoek geeft, worden door zijn medewerkers gesaboteerd of soms niet uitgevoerd. Een keer gaat de weigering zelfs gepaard met het antwoord "Ik neem geen opdrachten van bruintjes aan." 


Schattenberg
De tijd in Schattenberg knaagt aan zijn zelfvertrouwen, vooral wanneer hij de zondebok wordt van frauduleuze handelingen van een van zijn meerderen. De kwestie loopt zo hoog op, dat hij voor ondervraging op het Ministerie van Defensie in Den Haag wordt ontboden waar zijn boekhouding tot op de cent wordt gecontroleerd. Na een zenuwslopende tijd komt de waarheid aan het licht en wordt Fred voor zijn integere gedrag bevorderd. De fraudeur schijnt later zelfmoord te hebben gepleegd.

Fred doet vanaf zijn aankomst in Nederland verwoede pogingen om naar Nieuw Guinea uitgezonden te worden. Keer op keer dient hij verzoeken in. In 1959 wordt zijn verzoek eindelijk ingewilligd. "Alles goed en wel," zegt Phebe wanneer ze het nieuws hoort, "maar dan wil ik niet in Schattenberg blijven!" en daarom verhuist het gezin eind 1959 naar Assen.

Het huis dat ze huren is van binnen in slechte staat en de huiseigenaar wil er niets aan doen omdat hij toch van plan is het huis te verkopen. Het zal aan de goodwill van de nieuwe eigenaar worden overgelaten of het huis wordt opgeknapt. Voordat Fred vertrekt komt er eerst nog telefoon en TV in huis om het Phebe tijdens Freds afwezigheid zo comfortabel mogelijk te maken. 
In oktober 1960 vertrekt hij voor anderhalf jaar naar Hollandia, nu niet met een boot maar met een vliegtuig, waarmee je toch nog vier dagen onderweg bent.

De tijd dat Fred voor de tweede keer op Nieuw Guinea zit, bij de staf van de Genie, zorgt ervoor dat het gezin zich aan een uitzichtloze en oneerlijke situatie kan  ontworstelen. Als Fred in Nederland was gebleven, zou hij nooit de verdiende bevorderingen hebben gekregen en zou er altijd weer een excuus zijn gevonden om hem met een kluitje in het riet te sturen. De tropentoeslag die hij ontvangt, wordt secuur gespaard met het doel om bij terugkeer een huis te kopen.


De staf van de Genie op Nieuw Guinea 
De Dienst Welzijnszorg zit intussen ook niet stil. Zij regelen dat Phebe, Alphons en Fieneke omstreeks de kerstdagen vervoer naar Amersfoort krijgen om Een groet van overzee op te nemen, een grammofoonplaatje waarop familie een kerstboodschap heeft ingesproken. Als afsluiting van zo'n opnamedag wordt het gezin onthaald op snert met rookworst. 

Kort nadat Fred eind maart 1962 op Schiphol landt, krijgt hij bericht dat hij naar Arnhem wordt overgeplaatst, waar hij Hoofd van de sectie materieelbeheer en brandveiligheid wordt. De eerste paar weken reist hij dagelijks op en neer van Assen naar Arnhem, maar omdat de reis te vermoeiend is, besluit hij om in Arnhem in de kost te gaan. Na een scheiding van anderhalf jaar wordt hij nu een weekendechtgenoot. Via het Bouwfonds kopen Fred en Phebe een huis aan de Brekelenkampstraat in Arnhem, maar het zal nog wel 18 maanden duren voordat ze erin kunnen trekken. Gelukkig vindt Fred een tussenoplossing: een huurmaisonnette aan de Slaakweg. 

Wanneer het huis aan de Brekelenkampstraat wordt opgeleverd en Fred, Phebe en Fieneke zich hebben gesetteld, komt ook de loopbaan van Fred in rustiger vaarwater. 
Het gaat wel niet altijd over rozen, maar het is niet meer zo unfair als wat hij eerder heeft meegemaakt.
Zijn hobby is nog altijd fotograferen en filmen. Hij  verdient wat bij door horloges en klokken te repareren. Echt veel heeft het niet opgeleverd, want het ging hem ook om de ontspanning. 

In 1976, als Fred 62 is, gaat hij met pensioen en krijgt hij een afscheidsreceptie aangeboden. Het is een hele verandering. De strijd tegen het onrecht, zoals hij het noemde, valt weg. Maar Fred is nieuwsgierig en leergierig en begint al snel met edelsmeden en het bewerken van half-edelstenen.

De ene na de andere ring, armband of ketting komt uit zijn handen. Wanneer hij het kunstje beheerst, zoals hij het zelf zegt, gaat hij weer op zoek naar iets anders want hij wil 'bij' blijven en vooral niet achter de geraniums belanden.

In 1984 slaat het noodlot toe. Phebe overlijdt op de leeftijd van 68 jaar, net in een periode waarin ze elkaar 'herontdekt' hebben en wekelijks naar Giethoorn gaan waar een stacaravan op de wal staat en een gele speedboot in het water ligt. Fred gaat na haar overlijden niet bij de pakken neerzitten en gaat reizen: naar Indonesië, Californië en Florida. Al die tijd blijft hij aan de Brekelenkampstraat wonen en is doof voor suggesties om kleiner te wonen of naar een verzorgingshuis te gaan.

Fred Couzijn sterft op 16 augustus 2005, na een leven met veel tegenslagen maar met steeds genoeg veerkracht om er weer bovenop te komen.

Fred Couzijn 1914 - 2005



Dit is een eerbetoon aan mijn vader. Nadat ik de documentaire Buitenkampers van Hetty Naaijkens-Retel Helmrich had gezien, móest ik dit verhaal schrijven omdat de adrenaline door mijn lijf schoot en het teveel ervan via mijn ogen eruit vloeide. 

Het verhaal is gebaseerd op het interview met mijn vader, maar vooral op de documenten die ik na zijn overlijden in bezit heb gekregen. Mijn vader heeft nauwgezet zijn studies, diploma's, loopbaan en inkomsten, compleet met data, op schrift gesteld. Bovendien heb ik een afschrift van zijn verzoek om vervroegd met pensioen te mogen. Hij geeft daarin voorbeelden van discriminatie die hij ondervonden heeft.

Ik heb ooit aan een klas Cultural Diversity-studenten gevraagd wat zij over het leven van ouders weten en ik stond verbaasd over hoe weinig dat was. De ouders vertelden niet en de kinderen vroegen niet.

Door wat mijn vader me heeft verteld en de bevestiging daarvan in de documenten, kan ik alleen benadrukken hoe belangrijk het is om het verleden van je ouders te kennen. 






 











vrijdag 1 november 2013

Indonesiëreis 2013 - Pangandaran - deel 1

Met een beetje geluk zou de reis vanaf Banjar naar Pangandaran maar een uurtje of twee duren, had Liesbeth gezegd, maar voorlopig zitten we al minstens drie uur in de bus en nog steeds is Pangandaran niet in zicht. De weg is slecht en het lijkt wel alsof de bestuurders van de dorpen aan deze enige weg naar Pangandaran, unaniem besloten hebben om gaten in de weg op hetzelfde tijdstip te repareren. Het schiet niet op, maar er is wel veel te zien. Je kunt van de Indonesiër niet zeggen dat het hem aan ondernemerschap ontbreekt, want overal langs de weg worden allerhande waren aangeboden, van voedsel, fruit, groenten tot aan non-food toe, soms gewoon op gevlochten matten op de grond. De eetwaren zien er lekker uit maar ik ben wat terughoudend in de aankoop omdat ze mij te dicht langs de weg uitgestald staan. De kleinzonen, die eerst nog onvermoeibaar op hun Nintendo's speelden om de tijd te doden, worden één voor één hangerig of vallen in slaap. De bus schudt en zwenkt van links naar rechts. Wagenzieke Oudste Dochter houdt zich kranig onder de gegeven omstandigheden. 

"De zee! De zee!" roept een nog wakkere kleinzoon. Eindelijk! Iedereen veert op, we voelen de energie weer door de aderen stromen maar horen tegelijkertijd onze magen "Eten! Eten!" knorren. 
Onnie weet precies waar hij ons heen moet brengen en even later stoppen we op een vrij grote parkeerplaats. Het is een eethuisje van het soort wat we in Pangandaran vaker zullen tegenkomen.

Buiten, onder een afdak, staan bakken met verse vis, krab, kreeft, garnalen, gurami, cumi-cumi en een aantal andere soorten zeebewoners die ik op het eerste gezicht niet ken. Als klant kies je hier wat je wilt eten en hoe het bereid moet worden, goreng of bakar. Daarna zoek je een plaatsje in het restaurant en wacht je totdat de bestelling geserveerd wordt.

Schoonzoon 2, de culinaire smulpaap, staat vooraan. Met zorg kiest hij van alles een flinke portie voor ons allemaal en loopt tevreden naar binnen. Het restaurant is half overdekt, met in het midden een enorme bak met vissen en daaromheen een soort podium. Ook aan weerszijden zijn er lage podia gebouwd. Ze zijn bedoeld voor de islamitische gasten. Het is niet de bedoeling om de podia met schoenen te betreden. De kleinzonen, die het allemaal een spannend restaurant vinden, trekken gehoorzaam hun schoenen uit en laten hun voeten in de waterbak glijden, waar de vissen verschrikt naar lucht happen.


"Hebben jullie al verse 'kelapa muda' geprobeerd? Erg lekker, hoor!" vraagt Liesbeth, wijzend op de stapel vruchten. "Wacht maar even, ik bestel wel even. Voor ons allemaal, ja?" en zonder ons antwoord af te wachten, loopt ze naar een hoek waar allerlei vruchten in allerlei stadia van verwerking liggen. De man die de 'fruitbar' beheert, begint behendig een gevecht tussen kapmes en klapper en binnen een mum van tijd hebben tien klappers het loodje gelegd. De man zelf is geheel ongeschonden en met nog steeds tien vingers uit de strijd gekomen. Laat míj zoiets doen en ik kan je verzekeren dat de klappers schaterlachend naar mijn restjes staan te kijken! 

De tafel waaraan wij hebben plaatsgenomen heeft een huiselijke uitstraling, net alsof je bij iemand aan de keukentafel zit. Er ligt een plastic tafelkleed op en om het geheel nog huiselijker te maken, staan hier en daar bakjes met bestek verspreid. Pak zelf maar waarmee je wil eten, lepel, vork, of misschien zelfs met de hand, want naast onze tafel is een wasbak waar je je handen vóór en na het eten kunt wassen. 


Hoewel we graag de maaltijd met Bintang bier blussen, is het in Indonesië de gewoonte om thee bij het eten te drinken. Wanneer je ijsthee vraagt, krijg je niet de Lipton-variant die je in Nederland krijgt, maar gewoon koude thee, soms al rijkelijk van suiker voorzien.

Uit mijn ooghoeken zie ik enorme schalen onze richting uitkomen. Mijn maag maakt een sprongetje van vreugde bij het zien van al dat lekkers. Ze hebben hard moeten werken in de keuken want de een na de andere schaal wordt op tafel uitgestald: garnalen, inktvisjes, krabben, kreeften, geroosterde gurami (snoekbaars), eigenlijk teveel om op te noemen. De gurami eet ik nog met lepel en vork, maar niets is lekkerder dan met je handen de garnalen te pellen of schalen te slechten. Je wordt één met het voedsel, zonder tussenkomst van gereedschap. Schoonzoon 2 kijkt voldaan om zich heen. Dit is wat hij zocht en van plan was: niet alleen de cultuur opdoen, maar ook de geuren en smaken van culinair Java door neus en mond laten rollen.  

Kleinzoon 1 komt aangerend. "Ik moet hier mijn schoenen uitdoen als ik naar de WC wil. Kan je even meekomen, pap?" Hè, je schoenen uittrekken op de WC, of all places? De bijbehorende vader gaat eens poolshoogte nemen en inderdaad, schoenen en sokken moeten uit, omdat deze WC bij een musholla, een gebedsruimte hoort. Het mag niet bezoedeld worden door onreine schoenen. Eigenlijk moet ik ook naar het toilet, maar ik besluit het nog even op te houden. Ik ben nog niet zover, ik heb me nog niet helemaal aan Indonesië overgeleverd. We zullen nog wel vaker zulke WC's tegenkomen die ik, hoewel steeds met enige aarzeling, blootsvoets zal betreden, maar nu nog even niet.

==================================================

Recept voor echte ijsthee

  • Ga naar de Lidl en koop de Engelse Melange van het merk Lord Nelson. Alleen dit merk gebruiken. Niets anders!
  • Bij thuiskomst neem je een glazen kan en — afhankelijk van de inhoud — hang je er 3 of 4 theezakjes in. 
  • Daarna vul je de kan met KOUD water. Ja, echt waar!
  • Laat de thee een uurtje of twee trekken, het liefst niet in de koelkast omdat het water daar te koud wordt om de geur en smaak van de thee  goed te laten intrekken. De thee moet een donkerbruine kleur krijgen, want met thee is het net als met koffie: het moet puur en sterk genoeg zijn.
  • Wanneer je van zoete thee houdt, is nu het moment om wat suiker in water op te lossen. 
  • Wanneer de thee die prachtige, diepbruine kleur heeft gekregen, haal je de zakjes eruit en voeg je naar believen het suikerwater toe. 
  • Nu mag de kan in de koelkast. Eventueel serveren met een schijfje citroen. 











zondag 27 oktober 2013

Indonesiëreis 2013 - Treinreis van Bandung naar Banjar

"Vergeten jullie niet om een overnight bag in te pakken?" helpt Liesbeth ons herinneren. Omdat de afstand van Bandung naar Pangandaran veel te ver is om met de bus af te leggen, gaan we een deel ervan met de trein overbruggen. De treintickets zijn al in Nederland voor ons gereserveerd: 10 plaatsen in 'eksekutiv klasse', dus draaibare zitplaatsen en airco. Onnie en Damus rijden 's nachts met onze overige bagage alvast naar Banjar om ons daar weer op te pikken.

De trein vertrekt precies op tijd en voert ons in het begin door de buitenwijken van Bandung. Af en toe houd ik mijn hart vast wanneer ik zie dat de trein op soms minder dan twee meter de huizen passeert. Sommige verkopers staan onverstoorbaar met hun loopwinkeltje hun klanten te woord terwijl de trein achter hen voorbij raast en hun t-shirt laat wapperen. Dat noem ik koelbloedig.

De tocht voert door de Preanger, een bergachtig gebied met prachtige sawa's. De trein stopt een paar keer, maar niet lang genoeg om even uit te stappen. 


De veiligheidsnormen zijn niet zo streng als in Nederland, want Schoonzoon 1 kan gewoon in de deuropening staan om foto's te maken. Gelukkig komt even later de conducteur hem zeggen dat hij maar beter niet zo uit de trein moet hangen. "Next stop is Tasikmalaya, you can take pictures there," zegt hij vriendelijk. 

Nog voordat de trein goed en wel tot stilstand is gekomen, staan er al kinderen bij de trein om snoep te vragen. Een van hen weet precies welk gezicht hij moet opzetten om mij en mijn schoonzoon helemaal te vermurwen. "Mister, mister, sweets please," roepen ze door elkaar heen. Gelukkig hebben we in Nederland zakken vol snoep gekocht, speciaal bedoeld om uit te delen, en dat doen we met gulle hand. Verderop staan hun vriendjes zich al te verkneukelen, want de snoepschat zal eerlijk gedeeld worden.


Inmiddels heeft het spoorwegpersoneel bij alle deuren metalen trappen geplaatst om het uitstappen te vergemakkelijken. Na nog een laatste zwaai naar de kinderen ga ik ook maar eens kijken wat er op het stationnetje te zien valt. "Kijk uit dat je niet in de gaten valt, Finie. Er liggen daar kabels open en bloot en ik weet niet of er spanning op staat," waarschuwt een attente schoonzoon. Inderdaad, over de lengte van het perron zijn op geregelde afstand de tegels verwijderd en kun je de verschillende kabels zien liggen. Snel kijk ik waar de kleinzonen zijn en begin bij voorbaat al waarschuwingen en vermaningen te roepen, maar het is gelukkig niet nodig. 


Eigenlijk is het een beetje raar dat die sleuven niet worden afgezet, maar dan bedenk ik dat het misschien nog niet zo gek is, deze manier. Nu word je gedwongen om zelf uit te kijken waar je loopt en wat je doet, een gegeven dat we nog vaker zullen tegenkomen tijdens onze reis. 

Inmiddels zitten er meer reizigers in onze wagon: een moeder met twee dochters, een meisje van rond de 4 jaar en een peutertje dat nog niet zo goed kan lopen. 
De moeder heeft allerlei plastic bakjes bij zich waarin ze het voedsel voor onderweg bewaart. Elk half uur trekt ze de peuter op schoot, duwt met de lepel tegen haar mond en geeft haar een paar hapjes rijst met iets wat ik niet zo goed kan zien. Ook het oudste meisje moet zich bij moeder melden. Ze komt al met wijdopen mond aangelopen om een paar hapjes door haar keel te laten glijden. Gniffelend denk ik aan de Nederlandse baby's en peuters die volgens advies van het consultatiebureau op gezette tijden een strikt afgewogen hoeveelheid hoogwaardige brandstof naar binnen gelepeld krijgen. Zouden de baby's hier ook binnen de groeigrafiek moeten vallen?

"We zijn in Banjar," verkondigt Liesbeth. Braaf trekken we onze tassen uit het bagagerek en tellen nog even of het aantal kleinzonen compleet is. Bij het uitstappen slaat de hitte ons tegemoet. We zijn weer uit de koelte van het hoogland. Damus staat ons al met zijn brede grijns op te wachten en geeft ons allemaal een high five. "Zijn jullie klaar voor vertrek?" vraagt Liesbeth. Ik wel. Ik verheug me op Pangandaran, want ik wil Nyai Loro Kidul wel eens op de golven zien surfen. 







zaterdag 5 oktober 2013

Indonesiëreis 2013 - Ontboezemingen aan de rand van het zwavelbad in Ciater

VROUWENPOWER
De weg van de Tangkuban Perahu naar de zwavelbaden van Ciater is vol hobbels en gaten. Vooral de oprijlaan naar het resort is er heel slecht aan toe. Toen Liesbeth voorstelde om de zwavelbaden te bezoeken, dacht ik eigenlijk dat we naar het openbare park zouden gaan waar ik met mijn vader ben geweest. Het was de plaats waar de gewone bevolking heenging om — weliswaar geheel gekleed — te zwemmen en te badderen. Het was er in ieder geval een stuk gezelliger dan hier. De plek waar we nu zijn maakt me mistroostig want het straalt slecht onderhouden vergane glorie uit.

In de bassins zijn veel tegels gebarsten of kapot. Op sommige plaatsen ontbreken ze zelfs. De kleedkamers zijn verveloos, evenals de doucheruimtes. De helft van de lockers kan niet gebruikt worden omdat de sloten kapot zijn. Het is zo jammer dat niemand zich om dit gebouw bekommert, want het heeft nog zoveel originele Jugendstil-elementen. De kinderen en kleinkinderen liggen inmiddels in het warme water te soppen en Manlief heeft de opdracht gekregen om er foto's van te maken. Liesbeth en ik installeren ons aan de rand van het zwembad aan een tafeltje onder een grote parasol ter bescherming tegen de lichte regenbuien die af en toe uit de hemel vallen.
Liesbeth heeft al een keer laten doorschemeren dat ze het vroeger heel zwaar heeft gehad. Het heeft me nieuwsgierig gemaakt en ik begin voorzichtig wat vragen te stellen.

Liesbeth is al vóór haar dertigste weduwe geworden. Gelukkig heeft ze een goede opleiding en kan ze zichzelf en haar twee dochtertjes zelf onderhouden. Als jonge weduwe zijn er genoeg mannen die wel iets met haar willen beginnen maar die uitnodigingen slaat ze allemaal af. "Ik had twee jonge dochters in huis en dan durf je het niet aan, snap je." Op haar werk in Bandung leert ze een man kennen die haar voorstelt om als gids bij zijn reisbureau in Jakarta te gaan werken. De opleiding tot gids kan ze gratis krijgen en omdat ze al Engels spreekt, hoeft ze alleen nog goed Nederlands te leren om ook de stroom (vooral) oudere, Nederlandssprekende toeristen wegwijs te maken. De man zorgt ervoor dat ze een klein huisje in Jakarta kan betrekken, net groot genoeg voor haar en haar dochters. Als ze moet werken en lange tijd van huis is, zorgt de buurvrouw voor haar kinderen.

De oudste dochter krijgt rond haar twintigste allerlei lichamelijke klachten waar de specialisten geen verklaring voor hebben. Ze proberen allerlei medicijnen op haar uit, maar niets helpt. Uiteindelijk blijkt ze aan een zeldzame, degeneratieve, reuma-achtige ziekte te lijden waarvoor nog geen medicijn bestaat. Ondanks de slopende ziekte studeert de dochter nog af aan de universiteit van Jakarta, maar overlijdt helaas niet lang daarna. Op het moment van overlijden zit Liesbeth net op Bali, waar ze nog één dag moet werken om haar reisgezelschap naar het geboekte hotel te brengen. Haar baas besluit het nieuws van het overlijden een dag achter te houden, zodat zowel zij als haar reisgezelschap, zonder te worden beïnvloed door het trieste bericht, afscheid van elkaar kunnen nemen. De baas zorgt er wél voor dat er een vliegticket op Denpasar Airport klaarligt om Liesbeth snel naar huis te vliegen.

Liesbeth werkt veel, hard en is heel zuinig. Daardoor kan ze met een kleine hypotheek een huisje in Malang kopen. Haar broer, die in Almere woont, is ernstig ziek en wil nog één keer zijn geboorteland zien. Liesbeth geeft hem gastvrij onderdak. Ze hebben het gezellig samen. Voordat haar broer teruggaat, stopt hij haar een envelop in handen met de woorden "Hier, Elisabeth, dit is voor je verjaardag. Misschien kan je het gebruiken." Wanneer ze de envelop openmaakt, ziet ze dat ze haar huis in één keer kan aflossen.

Ik ben danig onder de indruk van haar verhaal. Liesbeth heeft het op vaag-vragende maar toch monotone manier verteld. Ik neem niet aan dat ik de eerste ben met wie ze het deelt en ik ben ervan overtuigd dat ik niet de laatste zal zijn, maar ik denk dat iedereen, na het horen van dit verhaal, wel even zal moeten slikken. En in deze verveloze omgeving komt het verhaal harder aan.

Ik leg mijn hand op Liesbeths arm. Ik weet even niets te zeggen. 


zaterdag 28 september 2013

Indonesiëreis 2013 - Tangkuban Perahu vulkaan bij Bandung

De drie bezienswaardigheden van Bandung voor de gemiddelde toerist zijn de Tangkuban Perahu vulkaan, de hete zwavelbaden van Ciater en het angklungschooltje van Pak Udjo. En we zijn van plan om die allemaal op één dag te bezichtigen. 

Ons reisgezelschap is redelijk uitgerust na de vermoeiende filedag van gisteren en het ontbijt in het Savoy Homann heeft zeker daaraan meegeholpen. Onze eigen bus kan ons maar tot halverwege de vulkaan brengen, maar gelukkig heeft Liesbeth al tijdig ander vervoer geregeld in de vorm van een grote bestelbus die zich steunend en kreunend een weg naar boven baant. Er is nauwelijks airco in dit busje waarin we met in totaal twaalf personen als sardientjes strak naast elkaar zitten. We houden de ramen toch maar dicht omdat de uitlaat hevige dieseldampen uitstoot die op wonderbaarlijke manier hun weg naar binnen weten te vinden.


Hoewel deze vulkaan niet meer werkt, dwingt het nog steeds respect af doordat zich een troebel meer in de krater gevormd heeft. Het is vooral de grijsheid van het zand en de kaalheid van de hellingen die het geheel dreigend en onheilspellend maken. Liesbeth vraagt of we misschien de wandeling rond de krater willen maken, maar ik sla die uitnodiging heel beslist af. Ik heb in een brochure gelezen dat het pad zeker 6 kilometer lang en op sommige plaatsen moeilijker begaanbaar is. Met wat er nog op het programma staat, zou het teveel tijd in beslag nemen. Bovendien heb ik niet de juiste schoenen aan om zo'n stenig en ongelijkmatig pad met verve te bewandelen. 

Het is druk bij de vulkaan en ons busje moet zich heel voorzichtig door het gewoel van toeristen en venters heen worstelen. Het valt me op dat de laatsten een stuk minder opdringerig zijn dan tijdens de reis met mijn vader. Moeten ze zich tegenwoordig aan bepaalde regels houden, een soort Code of Conduct? Een van de verkopers — met de illustere naam Simon Tahamata, nee, geen connectie met de voetballer — vertelde ons toen dat de verkopers in 'ploegendienst' werken zodat ze allemaal gelijke kansen hebben om iets te verdienen. Ik kijk eens om me heen en zie dat de 'losse verkoop' het een stuk moeilijker heeft gekregen want inmiddels is er verderop een soort winkelstraat met vaste kraampjes ontstaan. Ze moeten nu hun waren zien te verkopen voordat de toeristen naar de kraampjes wandelen.


Manlief, kinderen en de vier kleinkinderen gaan ieder hun eigen weg. Liesbeth drentelt intussen wat heen en weer na een vergeefse poging om een verzameltijdstip af te spreken. Ik blijf een beetje achter, op zoek naar een vrij plekje aan het hek. Dit is de eerste keer tijdens de reis dat ik sterk de nabijheid van mijn vader voel en ik wil gewoon heel even een onderonsje met hem hebben. Ik merk dat ik steeds vergelijkingen maak tussen de reis met mijn vader en de reis die ik nu met mijn gezin maak. Tóen was ik de dochter die van alle plaatsen en verhalen genoot. Nú hoor ik tot de oudste generatie van ons gezin. Die twee rollen, soms dochter en soms oma zijn, wekken bij mij wat verwarring op. Gelukkig geven de omstanders me wat fysieke ruimte om wat brokken weg te slikken en tot mezelf te komen. Ik heb het hier wel gezien. "Kom Pap, we zoeken de anderen op en dan gaan we naar de bus," zeg ik zachtjes, in de overtuiging dat hij mij de rest van de reis zal vergezellen.


vrijdag 20 september 2013

Indonesiëreis 2013 - Van Bogor over de Puncakpas naar Bandung

Voordat we in de bus stappen om naar Bandung te gaan, kopen we bij een van de verkopers bij de Plantentuin nog een waaier. Dit is echt geen overbodige luxe. Het is onze tweede dag in Indonesië en telkens als ik uit de aircobus stap, valt de hitte als een verstikkende deken over mij heen. 

De weg naar Bandung gaat over de Puncakpas, een prachtige, slingerende route met sterke stijgingen. Ik gluur bezorgd naar Oudste Dochter die star voor zich uit kijkt. Zij heeft extreem veel last van wagenziekte en omdat ze weet dat deze weg een aanslag op haar zintuigen zal zijn, heeft ze al een drukpuntarmband omgedaan en de nodige tabletjes geslikt. Wij worden vriendelijk verzocht om niet te zingen en haar vooral niet lastig te vallen. Gezien de blikken die ze naar ons werpt, zullen we dat zeker uit ons hoofd laten.

Het is markt in Bogor en overal zie je de bevolking met manden, karren en kooien lopen. Het valt me op dat er zoveel konijnen te koop worden aangeboden. Liesbeth ziet mijn blik en vertelt dat konijn hier een lekkernij is. "Je moet dat echt eens proberen, sate kelinci." Ik knik maar eens, wetende dat het er niet van komt. Ik hou niet van konijn. Ik heb ze weleens bij de poelier zien hangen en de gelijkenis met katten was te sterk. 



"Vroeger toen ik nog klein was, hadden we thuis ook konijnen," gaat Liesbeth verder, "ik was degene die ervoor moest zorgen. Ik ging ze borstelen en aaien, maar geregeld miste ik er één of soms twee. Dan riep ik mijn vader en die zei dat ze terug naar hun vriendjes waren gegaan en in het bos aan het spelen waren. Ja, pas veel later begreep ik wáár de konijnen aan het spelen waren." Ik kan een grijns niet onderdrukken. Flappie goes global!


Liesbeth is een groenten- en fruitmens. Ze kent de namen van bijna alle vruchten en groenten die we onderweg in het wild of op de markt tegenkomen en wanneer ze erover vertelt, maakt ze met haar vingers allerlei gebaartjes. Het is net alsof ze in gedachten het besje, blaadje, takje of worteltje in handen heeft. "Kom, ik zal jullie naar een marktje brengen," en gedecideerd geeft ze Onnie instructies waar hij heen moet rijden. 



Even later lopen we langs de kraampjes te hink-stap-springen. Het heeft die ochtend geregend en de aarde is nog behoorlijk drassig, maar dat kan ons niets schelen. De kraampjes kunnen misschien wat krakkemikkig zijn, de netjes opgestapelde vruchten en gesorteerde groenten zien er gelikt uit. Schoonzoon 2, die samen met Jongste Dochter een duurzaam cateringsbedrijf heeft waar alleen producten uit eigen streek worden gebruikt, heeft duidelijk waardering voor deze overvloed. 



Helaas heeft de markt ook zijn keerzijde. Er worden ook veel dieren verhandeld en met name vogels. Ze zitten wat zielig in een veel te kleine kooi en hebben geen bescherming tegen de volle zon. Indonesiërs zijn vaak heel trots op hun vogels en vechthanen, maar de onderkomens die ze deze dieren geven, laat veel te wensen over. 



We gaan weer verder. Ik begin een beetje honger te krijgen en Liesbeth belooft ons dat er boven, op de Puncakpas, een uitstekend restaurant is. Het is nog een dik uur rijden. De weg wordt bochtiger en af en toe zweven er flarden mist. Aan weerszijden van de weg liggen de theevelden van de plantages waar deze streek zo beroemd om is. Maar nog beroemder — of eerder berucht — zijn de theepluksters, met hun mandjes op de rug en hun typische hoeden. Omdat ze weten dat ze heel fotogeniek zijn, willen ze alleen tegen betaling op de foto. Toen we in 1996 hier met mijn vader waren, bleken het heetgebakerde dames te zijn die nogal agressief hun geld eisten. Ik was daardoor zo geïntimideerd dat ik meteen terug in het busje sprong en al helemaal geen foto meer wilde maken. 
Liesbeth weet een goede fotoplek die nog niet zo bekend is bij de toeristen. Onnie parkeert de bus zodanig dat hij wat verscholen achter een dijkje ligt. Dit is hét moment en ik zend, 17 jaar later, mijn schoonzonen erop af om de klus te klaren. Schoonzoon 1 is zó lang dat hij met kop, schouders en torso met gemak boven de theestruikjes uittorent en Schoonzoon 2 kan de pluksters onopvallend vanaf de andere kant besluipen als het Schoonzoon 1 niet lukt om een paar mooie foto's te nemen. 
Liesbeth heeft duidelijk plezier in deze onderneming. Ik ook. Het gaat me niet om het geld — dat wil ik best betalen — maar om de manier waarop dat toen verlangd werd. Bovendien schijnen theepluksters een naar verhouding goede baan met zekerheden te hebben als ik Liesbeth mag geloven. En terwijl ik veilig in de bus blijf zitten, doen de Grote Jongens hun werk. Tot mijn verbazing lijken de pluksters hen niet op te merken! Ze gaan gewoon door met hun werk en de Schoonzonen kunnen rustig hun gang gaan. "Ach, hun dienst zit er bijna op. Ze willen snel naar huis toe," zegt Liesbeth lachend. Dáárom had ze zo'n plezier. Dit heeft ze natuurlijk al die tijd geweten! 



Na de nodige 'high fives', schouderklopjes en wat aangedikte verhalen van de dappere krijgers, parkeren we na 10 minuten bij het restaurant. Ook hier staan de handelaren in de startblokken om ons iets te verkopen. Een mooie gelegenheid om te leren 'tawarren', oftewel afdingen. Jongste Dochter vraagt nog even om wat advies, maar even later heeft ze voor een redelijke prijs een stoere armband voor Kleinzoon 3 gekocht. 

En dan begint een van de vast terugkerende en vaak leukste momenten van de dag: de menukaart krijgen voor lunch of diner en je ogen laten dwalen over die keuze aan bekende en onbekende gerechten. Meestal kies ik iets wat ik in Nederland zelden voorgeschoteld krijg, maar ook de bekende gerechten smaken in het land van herkomst door het gebruik van verse kruiden een stuk lekkerder. We proberen van alles en proeven van elkaars gerechten. Liesbeth, die gezellig met ons mee-eet, vertelt ons welke gerechten matig of heel 'pedis', of heel geschikt voor kinderen zijn. Ik kan duidelijk merken dat we pas aan het begin van de reis zijn, want we proberen echt alles uit. Als je een keer niet weet waar je uit moet kiezen, neem dan nasi goreng, een simpel gerecht maar honderd keer lekkerder dan wat je meestal in Nederland krijgt — behalve dan wanneer ik het klaargemaakt heb, natuurlijk ...



"We moeten verder, mensen!" Liesbeth is nu heel kordaat. "Het is zeker nog twee uur rijden naar Bandung en als jullie daar nog voor donker willen aankomen, moeten we nu gaan." Het is nu drie uur en met een beetje geluk kunnen de baders onder ons om zes uur in het zwembad liggen. Maar tot onze schrik staan we al na een paar kilometer in de file. We weten inmiddels dat het op de wegen in West Java enorm druk is, maar dit is nog erger dan in Jakarta. Na vier uur (!) in de file worden we allemaal een beetje melig. Gelukkig is de bus groot genoeg om af en toe een eindje te lopen en je benen te strekken. In het begin zwaaien we nog terug wanneer we weer ergens stilstaan en we volop te kijk zitten, maar inmiddels heeft de verveling toegeslagen. Jongste Dochter begint raadsels op te geven. "Het is groen en het kan rollen.... Kermit de Knikker." Dit is het teken om alle verveling en frustratie eruit te gooien! De flauwe raadsels en politiek-incorrecte moppen vliegen over en weer door de bus. Zelfs de Kleinzonen, die zich al die tijd met hun DS-jes hebben vermaakt, doen dapper mee. 

Een paar kilometer vóór Bandung zien we dat wegwerkzaamheden de oorzaak van de file zijn. We zijn verbijsterd. We hebben op deze tweebaansweg in totaal zes uur in de file gestaan. De laatste kilometers is het doodstil in de bus. We zijn doodop. Gelukkig beurt de vriendelijke ontvangst en het welkomstdrankje in het Savoy Homann Hotel ons enigszins op. We gaan maar vroeg naar bed. Morgen wacht ons een heel drukke dag.